De stille wijsheid van een pot kimchi

Iedereen die mij een beetje kent, weet dat ik een enorme foodie ben. Ik hou van koken. In feite: het enige waar ik nog meer van hou dan van koken, is van eten. De geur, de kleur, de textuur — dat hele zintuiglijke spel, daar geniet ik met volle teugen van. En eerlijk? Eten moet je toch, dus waarom er dan geen plezier aan beleven?

Ik herinner me niet precies wanneer ik voor het eerst kimchi at — ik denk een paar jaar geleden via zo’n maaltijdbox. Er zat een klein potje kimchi bij, en hoewel ik toen nog niet zo gewend was aan pittig eten, intrigeerde het me meteen. Het was pikant en zuur, anders dan alles wat ik kende… maar interessant. En dat is vaak genoeg voor mij om het zelf te willen proberen.

Waarom het kopen als je het ook zelf kan maken — op jouw manier, met jouw ingrediënten, met meer smaak, meer liefde, en meer controle over wat je eet?

Ik keek een aflevering van Roy Choi op Masterclass. Zijn verhaal raakte me. Hij vertelde over zijn Koreaanse moeder die altijd potten had staan in huis — dingen die pruttelden, gistten, transformeerden. En in die aflevering maakte hij ook zelf kimchi. De manier waarop hij sprak over de ingrediënten, over het mengen, over de liefde voor het koken — dat deed iets met me. Het gaf me het laatste duwtje om het zelf ook eens te proberen.

Ik herinner me hoe ik alles mengde: de kool, de groenten, de rode pasta. Mijn handen kleurden rood, het rook scherp en levendig. En dan... wachten. Ik zette de bokaal op de kast. En elke dag keek ik ernaar. Wachtte. Twijfelde ook. Maar ik liet het begaan. Ik vertrouwde op het proces. En toen ik uiteindelijk proefde — was het wild. Rauw. Pittig. En vol leven. Het smaakte naar moeite, naar aandacht, naar iets dat zijn tijd had gekregen.

Sindsdien is kimchi maken iets dat ik regelmatig herhaal. Niet alleen omdat het fantastisch lekker is (en gezond), maar ook omdat het me telkens opnieuw herinnert aan iets wat ik pas na mijn burnout echt leerde:

Dat de mooiste dingen vaak tijd vragen. En zorg. En liefde.

Niet de quick fixes. Niet het gerush of het pushen. Maar gewoon: de tijd die iets nodig heeft. En dat dat oké mag zijn.

Kimchi maken is voor mij een kleine oefening in vertrouwen geworden. Ik steek er liefde in — ik snijd, meng, masseer, voeg toe — en dan laat ik het rusten. En terwijl het daar op de kast staat, vertrouw ik dat wat ik niet zie, ook aan het groeien is.

En telkens opnieuw denk ik: misschien mogen we allemaal wat vaker zo werken, zo leven, zo zijn.
Met zachtheid. Met aandacht.
Zonder te forceren of te fixen.
Gewoon… laten rijpen wat nog aan het worden is.

En als het dan klaar is — dan smaakt het naar iets wat écht van ons is. Vol smaak. Vol leven.